Buurtschap ten noordoosten van Beilen en Alting en ten westen van Zwiggelte.
Reeds vanaf 1400 komt de naam Clateringhe als geslachts- of toenaam voor, in 1400 ook als Klaeteringe, in 1412 als Clateringe en in 1519 als Klateringe geschreven. De naam is afgeleid van de spotnaam voor kwebbelaar: klatere; afkomstig van het werkwoord klateren = ratelen, kwebbelen, klappen, kleppen.
In 1612 was Roelof Claeteringe bewoner van de 'Roelofplaatse'. In 1754 was Jannes Hindriks (Pepping/Popping) bewoner van de boerderij.
In de jaren 1691-1695 woonden in Klatering vier boeren en een keuter, en honderd jaar later, in 1797, blijken er twee (kleine) huizen te zijn bijgekomen. In 1804 blijkt dat de boerderij met 'de aanduiding Roelofplaatse' in vier keuterijen is opgedeeld. De vier verschillende eigenaren van deze keuterijen waren in 1807 schoonzonen. In de andere boerderijen woonden de families Bults, Makken en Nijsinge. In de 19de eeuw kwamen de families Schipper, Stevens, Meijering, Beuving, en Folkerts in Klatering wonen. Door de aanleg van de spoorlijn in 1870 gingen er spoorwegarbeiders in de wachtposten wonen en bouwden woningen in het Klateringerveld ook wel Nieuw-Klatering genoemd.
In Klatering woonden in verhouding tot Alting meer keuters en arbeiders.
Bij de markescheiding in 1844 waren in Klatering ruim vijf waardelen. In Alting waren er ruim drie waardelen. Op de Klateringer es ten noorden van Klatering hadden ook Altinger boeren hun akkers.
Cornelis Nijmeijer werd directeur van de in 1898 opgerichte handkracht boterfabriek 'Onderling Belang'. Waarschijnlijk is deze in 1912 opgeheven.
In september 1907 brandden binnen enkele uren vijf boerderijen volledig af. Deze werden, deels dichter bij de straat, herbouwd.
In 1946 bedroeg het aantal woningen 39 stuks; in 2010 waren er 47 woningen.